NL
IN GEBRUIK NEMEN
- 6 -
9500 NL-INBETRIEBNAHME_511
Algemene veiligheidsaanwijzingen
bij het gebruik van de wagen
Aanwijzingen voor het rijden met de wagen.
De rijeigenschappen van de trekker worden door de machine
(aanhanger) beinvloed.
• Bij het werken op hellingen
bestaat gevaar voor omslaan.
• Rijstijl aan de omstandigheden
aanpassen.
• De trekker moet voor en achter
voldoende van ballastgewichten
worden voorzien om de
bestuurbaarheid en de remkracht
te waarborgen. (Minstens 20%
van het leeggewicht van het
voertuig moet op de vooras rusten).
• Personen op of in de machine meenemen is niet toegestaan.
Aanwijzingen bij het aan- en afkoppelen van de wagen
• Bij het aankoppelen van machines aan de trekker ontstaat
beklemmingsgevaar.
• Bij het aankoppelen niet tussen de wagen en de trekker gaan
staan, zolang de trekker terugrijdt.
• Er mag niemand tussen de trekker en de machine staan, zonder
dat het geheel tegen wegrollen is beveiligd. (Door gebruik van de
handrem en/of voorlegblokken.)
• Aftakas alleen aan- en afkoppelen als te
trekkermotor stil staat.
Parkeren van de wagen
• Wanneer de machine wordt afgekoppeld
moet de kruiskoppelingsas volgens
voorschrift afgelegd worden resp. door
een ketting bevestigd worden.
Blokkeerketting (H) niet voor het ophangen
van de kruiskoppelingsas benutten.
De aanhanger alleen gebruiken voor
dat doel waarvoor het gebouwd is!
Voor het bestemmingsgebruik verwijzen wij u naar de technische
gegevens.
• De capaciteitsgrenzen (zoals asdruk, oplegdruk en totaalgewicht)
mogen niet zodanig overschreden worden, dat de wagen
overbelast wordt. De gegevens zijn ook op de rechterkant van
de wagen aangebracht.
• Neem ook de capaciteitsgrenzen van de trekker in acht.
Transport over de openbare weg
• Leef de wettelijke bepalingen na.
• Het rijden op de openbare weg mag alleen met gesloten achterhek
gebeuren. Men dient zich te houden aan de verlichtings- en
verkeerseisen zoals deze ter plaatse gelden.
Voor het in gebruik nemen
a. Voordat met de werkzaamheden begonnen wordt moet de
bestuurder zich met alle bedieningsvoorschriften vertrouwd maken.
Tijden het werk is dit te laat!
b. Voor elke ingebruikname van het voertuig of machine deze op
verkeersen bedrijfsveiligheid controleren.
c. Wanneer men hydraulische apparatuur gaat bedienen en de
aandrijving ingeschakeld wordt, mogen zich geen personen in
de nabije omgeving bevinden. Doordat men in het bereik van
de pick-up, messenbalk, achterhek en bovenbouw bekneld zou
raken, kunnen verwondingen ontstaan.
d. Bij het voorwaarts of achterwaarts in gang zetten van het voertuig
moet de chauffeur zich ervan vergewissen dat hij niemand in
gevaar brengt.
e. Let op de veiligheidsaanwijzingen die op de wagen zijn
aangebracht. De gevarentekens zijn uitgelegd op bladzijde 4.
f. Let ook op de aanwijzingen die verderop in verschillende
hoofdstukken worden aangegeven.
Controle voor de ingebruikname
De volgende aanwijzingen moeten u helpen
bij de ingebruikname van de wagen. Gedetail-
leerde informatie treft u in de desbetreffende
hoofdstukken aan.
1. Controleer alle veiligheidsvoorzieningen. Zijn de beschermkappen
en afdekplaten op de juiste wijze aangebracht.
2. De wagens volgens smeervoorschrift smeren en olie-niveau's
van de tandwielkasten controleren. Tevens controleren of
asafdichtingen dicht zijn.
3. Controleer of de banden de juiste spanning hebben.
4. Controleer of de wielmoeren goed vastzitten.
5. Let er op dat het juiste aftakastoerental wordt gebruikt.
6. De elektrische aansluiting moet worden gecontroleerd op eventuele
beschadiging aan kabels en verbindingen.
7. Eventuele aanpassingen aan de trekker uitvoeren voor:
• hoogte van de dissel
• remaansluiting
• eventueel handrem in de cabine aanbrengen.
8. De wagen mag alleen met de originele trekpennen worden
bevestigd.
9. De kruiskoppelingsas moet op de juiste lengte worden gebracht
voordat deze wordt gemonteerd. De slipkoppeling moet
gecontroleerd worden op de werking.
10. De werking van de electrische installatie controleren.
11. De hydrauliekslangen worden aan de trekker bevestigd. Deze
moeten schoon zijn voordat ze in elkaar worden gestoken.
• de slangen moeten worden gecontroleerd op
beschadigingen
• let er op dat de slangen aan het juiste systeem worden
aangesloten (pers en retour niet verwisselen)
12. Alle draaibare machinedelen (achterhek, hendels etc.) moeten
tegen verandering van positie, die gevaren kunnen geven, geborgd
worden en moeten veilig zijn.
13. De remmen moeten worden gecontroleerd.